De eerste helft van de 20e eeuw stond in het teken van twee verwoestende wereldoorlogen. Maar het was ook de tijd van experimentele avant-garde kunst en nieuwe muziek. Dankzij de groeiende welvaart en technische vooruitgang keek men met optimisme naar de toekomst. Kunstenaars werden autonomer: zij lieten zich niet meer leiden door een opdrachtgever (voorheen de rijke bourgeoisie), maar bepaalden nu zelf inhoud en vormgeving van hun kunst. Ze stonden kritisch ten opzichte van de maatschappij, en protesteerden fel tegen de gevestigde orde. Men zocht voortdurend naar nieuwe vormen, wat leidde tot een veelheid aan (meestal) abstracte kunststijlen in de eerste helft van de twintigste eeuw. Al deze stromingen zochten naar een nieuwe (moderne), maar ook universele beeldtaal.
De wetenschappelijke en technische ontwikkelingen hadden veel invloed op de ontwikkeling van de toegepaste kunst en architectuur. Er kwamen radio's, telefoons, auto’s, treinen en stoomschepen. Met fotografie en film legde men bewegingen vast en inspireerde kunstenaars. Naast gewapend beton, gietijzer en staal kwamen er kunststoffen als bakeliet. De vormgeving kon daarmee steeds moderner worden. Architecten bouwden steeds hoger, door skeletbouw werden ook grote raampartijen mogelijk. Zij creëerden een menswaardiger woonomgeving voor arbeiders.
Parallel met de 'arts and crafts' beweging ontwikkelde zich een internationale vormgevingsstijl, de Art Nouveau of Jugendstil. Als vervolg daarop werd de Art Déco populair. In dezelfde periode bekeken ook de impressionisten de wereld met nieuwe ogen. Het symbolisme, expressionisme en surrealisme onderzochten de beeldtaal van het gevoel en het onderbewuste. De Stijl, het Bauhaus, het kubisme en het constructivisme kozen een logischer, functionele en mathematische benadering. Dada ondergroef in de eerste wereldoorlog alle burgerlijke conventies met shockerende onzin-kunst en vrijheid van denken. Net als de dynamische futuristen wilden zij de wereld veranderen.
kenmerken van het modernisme
kenmerken van het modernisme
idealisme: een utopische visie
De modernistische mens was een pelgrim: op zoek naar de Waarheid, zijn leven liep min of meer in rechte lijn naar een hoger doel. De moderne kunst zocht naar geheel nieuwe vormen, om daarmee een bijdrage te leveren aan een betere maatschappij.
Men zocht naar een ‘eenheidstaal’, en legde nadruk op constructie (of, zoals bij Dada: destructie).
scheiding tussen hoge en lage kunst
Er was een scheiding tussen moderne Kunst en andere levensgebieden. De kunstenaar werd gezien als een genie.
autonomie van de kunst
Kunst werd een autonoom domein, naast dat van de wetenschap, de moraal, de politiek, de religie en de filosofie. Kunst had een kritisch-maatschappelijke functie.
stilistische zuiverheid, formalisme en functionalisme, originaliteit
Er was veel aandacht voor de vormaspecten van het kunstwerk. De kunstenaar wilde zuiver en principieel zijn. Hun moderne kunst is gericht op vernieuwing. De nadruk lag op eenheid. Originaliteit was belangrijk: er werd afstand genomen van de (esthetische) traditie: een radicale breuk met het verleden.
Bij modernistisch design moest de vorm van een product zijn afgestemd op de functie.
nadruk op authenticiteit en betekenis
De modernistische kunstenaar zocht naar betekenis, naar de Waarheid, het Sublieme. Hij bracht het ene, Grote Verhaal met ernst en idealisme. Een zoektocht naar zekerheid en vaste concepten.
Wat is moderne kunst?
abstract en constructiefIn de periode tussen de twee wereldoorlogen ontwikkelden kunstenaars verschillende nieuwe vormen van abstracte kunst. Zij werden gedreven door esthetisch idealisme en ideeën over een betere samenleving. In 1937 beschreef Piet Mondriaan twee richtingen in de hedendaagse kunst: die van 'esthetische zelfexpressie' en de 'directe creatie van universele schoonheid'.
Het leven in het interbellum werd bepaald door de chaos van de revolutie en de oorlog. Mondriaan en anderen namen afstand van het individualisme en brachten harmonie in beeld, in een beeldtaal die gebaseerd was op de wetten van de geometrie. Deze structuren spraken vele kunstenaars en architecten aan als ideaalvormen die pasten bij de nieuwe wereld. Naum Gabo, die de Russische revolutie aan den lijve ervaren had, stelde dat de 'materiële vernietiging in deze tijd ons niet kan beroven van ons optimisme, omdat we zien dat we met de rijkdom aan ideeën die we nu gestalte geven een periode van wederopbouw binnengaan.'
Ontwikkelingen in techniek en architectuur hielpen om deze nieuwe artistieke visie vorm te geven. Beeldhouwers stopten met boetseren of modelleren, zij gingen assembleren en bouwen om ruimte af te bakenen. Schilders vervingen de dramatiek in kleur en penseelvoering voor afgemeten terughoudendheid en uniformiteit. Wit werd dominant door de zichtbare zuiverheid en helderheid, die paste bij het interieur en de structuren van de nieuwe Internationale Stijl architectuur van Le Corbusier, Walter Gropius en anderen. Er waren ook uitzonderingen en andere stijlen, zoals de kleurharmonieën van Wassily Kandinsky en het houtsnijwerk van Barbara Hepworth.
Het bleef zoeken naar een goede naam voor de nieuwe ontwikkelingen in de kunst. Russische kunstenaars gebruikten de term 'constructivisme'. Theo van Doesburg maakte een onderscheid tussen 'abstracte' kunst, waarbij het uitgangspunt een herkenbaar beeld was dat geleidelijk werd geabstraheerd, en 'concrete' kunst, die uitsluitend voortkwam uit de geest van de artiest of het maakproces.
Toen veel kunstenaars in de late jaren 1930 de oorlog ontvluchtten, gaven zij de voorkeur aan een ruimere definitie met het begrip 'constructieve kunst'. Daarnaast bleef het woord 'abstract' een kenmerkende omschrijving voor de kunst van deze tijd.