31-07-2009

brontekst 1 - 6 sociaal



 sociaal  1750 - 1900

Linda Nochlin schrijft in het boek Realism (1992, oorspr. 1971) over de sociale thematiek van het werk Een Begrafenis in Ornans van de schilder Gustave Courbet, grondlegger van het Realisme.

Lees de BRON. Het fragment past bij de context sociaal, tijdvak 1750-1900.
Bekijk de afbeelding desgewenst in een apart venster.
Gustave Courbet  een begrafenis in Ornans  1849-1850 - 315 cm × 660 cm

1.1 - Linda Nochlin stelt in haar essay dat Courbet met het schilderij ‘een begrafenis te Ornans’ een nieuwe visie op dood en begrafenis laat zien. Welke traditionele aspecten worden door Courbet afgewezen?

1.2 - Welke aspecten van de inhoud van ‘een begrafenis te Ornans’ zijn volgens Nochlin onbelangrijk?

1.3 - Wat is volgens Nochlin de inhoud van ‘een begrafenis te Ornans’?

1.4 - Courbet onderstreept het belang van deze gelegenheid met de compositie. Welk ander aspect van de vormgeving noemt Nochlin, waarmee Courbet duidelijk maakt dat dit een belangrijk onderwerp is?

1.5 - Wat is volgens Nochlin de essentie van ‘een begrafenis te Ornans’?


1.6 - Courbet ontleende de compositie van ‘een begrafenis te Ornans’ deels op het schuttersstuk ‘de compagnie van kapitein Bicker’ van Van der Helst. Geef aan welke aspecten van dit werk door Courbet wel gebruikt zijn, en welke niet.

1.7 - Licht de stelling toe dat ‘een begrafenis te Ornans’ geen onreligieuze behandeling van een religieus onderwerp is. 

1.8 - Courbet's schilderij is volgens Nochlin 'juist een bevestiging van hele andere waarden, die een waardig onderwerp vormden voor een serieus schilderij'. Is Courbet hierin geslaagd, naar jouw idee? Motiveer je antwoord.

1.9 - Welk engagement heeft Courbet in 'de begrafenis te Ornans' zichtbaar gemaakt?

Gustave Courbet  De ontmoeting - Bonjour, monsieur Courbet  1854 

Courbet wilde in zijn werk de gewoonten en de ideeën van zijn tijd ‘vertalen’, ‘een epische kunst van de alledaagse werkelijkheid creëren’ zoals, naar Courbets mening, ook de Nederlandse en Spaanse schilders van de zeventiende eeuw hadden gedaan. 

Linda Nochin schrijft in een andere publicatie dat Courbet zijn schilderijen soms baseerde op populaire afbeeldingen. Zo is Courbet’s zelfportret de ontmoeting uit 1854 gebaseerd op een populaire voorstelling van ‘de zwervende Jood’.

1.10 - Bekijk beide afbeeldingen. Leg uit op welke manier Courbet in dit zelfportet zijn rol als kunstenaar weergeeft. Noem daarbij drie argumenten.


__________________________________________

2. OVER AARDAPPELETERS 

Vincent van Gogh schrijft op donderdag 30 april 1885 aan zijn broer Theo een brief over het werk dat later als De Aardappeleters beroemd zou worden. Hij beschrijft daarin met respect en empathie over het echte, eenvoudige en eerlijke van het boerenleven en hoe dat het beste verbeeld kan worden. Het resulteert in een ‘boerenschilderij’. 

Lees de BRON. De tekst hoort bij de context sociaal, tijdvak 1750-1900.

Vincent van Gogh  De aardappeleters  1885

2.1 - Waarom wilde van Gogh niet dat iedereen zijn schilderij de aardappeleters 'zo maar mooi of goed vond'? 

2.2 - Vincent van Gogh schrijft: 'lk heb den hele winter lang de draden van dit weefsel in handen gehad en het definitieve patroon gezocht'. Leg uit wat hij hiermee bedoeld.

2.3 - Bespreek wat van Gogh wilde aanduiden met de volgende woorden, begrippen:
 A: ‘beschaafd’ - ruw en grof’
 B: ‘ruwheid ten opzichte van conventionele gladheid’
 C: ‘boerenschilderij’ - ‘de geur van mest, spek, aardappelwasem, rijp koren, guano
 D: ‘het echte van een herstelde blauwe rok en een bombazijnen pak’
 E: ‘stadsmensen, een damespak, een herenjas’
 F: ‘zo’n schilderij moet niet geparfumeerd worden’ - ‘lelijk werk’
 G: ‘werk waar energie in zit’
 H: ‘zoiets schilderen is iets ernstigs’
 I: ‘een wereld zoveel beter dan de beschaafde wereld’.

2.4 - Wat is de essentie van wat van Gogh aan zijn broer Theo schrijft in zijn brief van 30 april 1885 over het werken aan de aardappeleters?
__________________________________________

  sociaal  1900 - 1945
3. Architectuur, kunst en leven 

Ed Taverne, Cor Wagenaar en Martien de Vletter beschrijven in het boek J.J.P. Oud, poëtisch functionalist, 1890-1963 uit 2001 de verschillen van opvatting tussen Van Doesburg en Mondriaan enerzijds en Oud anderzijds ten aanzien van de onverenigbaarheid van functionele eisen van architectuur en de esthetische eisen van het neoplasticisme.

Lees de BRON. Deze tekst hoort bij de context sociaal, tijdvak 1900-1945.

Tussen 1918 en 1927 is de toestroom van arbeidskrachten naar Rotterdam groot. Oud weet in opdracht van de gemeente Rotterdam voor weinig geld relatief goede woningen te realiseren voor grote gezinnen. Hij doet dat in de wijk Spangen (1918-1920) en Tussendijken (1920-1921). Vier jaar later ontwerpt hij de nieuwe wijk De Kiefhoek waarvoor hij internationaal lof oogst. De wijk is naar binnen toe heel open en leefbaar, naar buiten toe vrij gesloten.

Oud wist inventief om te gaan met de middelen om arbeiders goed te huisvesten.

Hoewel Oud aan de basis stond van de architectonische poot van De Stijl, verhield zijn architectuur zich moeizaam tot de vooral schilderkunstige theorie van het neoplasticisme, althans, volgens Van Doesburg en Mondriaan. Hun esthetische wetten stonden op gespannen voet met de functionele eisen. Anders dan schilderkunst was architectuur een sociale kunst. In het neoplasticisme van Van Doesburg en Mondriaan konden de arbeiders niet wonen, maar het inspireerde wel als uitzicht op de toekomst.

3.1 - Waarom kreeg Oud de opdracht rond de jaren ’20 van de vorige eeuw om relatief goedkope woningen te bouwen in Rotterdam? Voor welke doelgroep waren deze woningen bedoeld?

3.2 - Verklaar waarom het werk van Oud (ook internationaal) goed ontvangen werd.

3.3 - Welke wijk heeft Oud in 1925 ontworpen? Noem twee kenmerken van deze wijk.

3.4 - Wat verstaan we onder Neoplasticisme?

3.5 - Beschrijf de ‘moeizame’ verhouding tussen de architectonische en de schilderkunstige kant (met name de esthetische wetten van Mondriaan en van Doesburg) van het Neoplasticisme.

3.6 - Van Doesburg maakte Oud bekend met opvattingen van Mondriaan. Oud en Mondriaan spraken en correspondeerden met elkaar uit over schilderkunst, architectuur en kunst in het algemeen; maar ook over de ‘maatschappelijke verworteling’ van kunst in de maatschappij.
Wat was de opvatting van Oud en wat was de opvatting van Mondriaan ten aanzien van architectuur: met andere woorden: wanneer mag een architect bouwen; wat zijn voorwaarden; wanneer mag men architectuur als kunst beschouwen?

3.7 - Wat was volgens Mondriaan de diepere oorzaak van het mislukken van het kleurexperiment in Spangen? Noem twee aspecten.

3.8 - Vul de volgende zinnen aan: 
Oud bewonderde het werk van Mondriaan, mits het niet . . . . . . . ?
Van Doesburg verving architectuur door . . . . ?

3.9 - Wat liet van Doesburg achterwege bij het toepassen van de principes van De Nieuwe Beelding in de architectuur? En hoe noemde Mondriaan deze ‘werkwijze’?

3.10 - Wat was de opvatting van Mondriaan ten aanzien van het toepassen van de principes van De Nieuwe Beelding in de nieuwe architectuur?

3.11 - Wat was de opvatting van Oud ten aanzien van deze opvatting van Mondriaan? Betrek in je antwoord de ‘taakopvatting’ die Oud heeft van de nieuwe architectuur.

3.12 - Bespreek en verklaar het wezenlijke verschil in taakopvatting tussen Mondriaan en Oud ten aanzien van de taak van de nieuwe architectuur.

3.13 - Leg uit waarom Oud architectuur zag als een sociale kunst. 

3.14 - Hoe beleefde Oud de schilderkunst van De Nieuwe Beelding? Noem twee aspecten. 

3.15 - Welke consequenties verbond Oud aan zijn opvatting over deze Nieuwe Schilderkunst?
__________________________________________

4. TEKSTEN VAN GEORGE GROSZ

In enkele fragmenten is de schilder Georg Grosz zelf aan het woord over de sociale verbanden in de Duitse samenleving. Aan bod komen achtereenvolgens zijn mensbeeld en de zin van het leven (bron uit 1925), het imago van de Duitser (bron uit 1916) en het werk uit ca. 1918 Duitsland, een wintersprookje (bron uit 1955) waarin zijn kritische blik op de Duitse maatschappij wordt verbeeld aan het einde van de jaren 10 van de twintigste eeuw. 

Lees de BRON. De teksten passen bij de context sociaal, tijdvak 1900-1945 maar er is ook link met de context politiek uit datzelfde tijdvak.

4.1 - In ‘Die Kunst ist im Gefahr' uit 1925, geeft Grosz een samenvatting van zijn inzichten in de oorlog. Beschrijf vijf van deze inzichten.

4.2 - In een brief aan Robert Bell schrijft Groz dat hij weliswaar een tegenstander van de oorlog is, een tegenstander van elk systeem dat ‘dwingt’, maar desondanks zich vanuit esthetisch standpunt verheugt op elke Duitser die een heldendood sterft. Vervolgens beschrijft Grosz wat het voor hem betekent om Duitser te zijn. Noem een tiental aspecten van de beschrijving van een Duitser, gezien door de ogen van Grosz.
4.3 - Bekijk het schilderij ‘Deutschland, ein Wintermärchen’, 1917-1919 en beschrijf de inhoud en de voorstelling van dit schilderij.

4.4 Wat is volgens jou de interpretatie van dit werk?
__________________________________________
  sociaal  1945 - 2010
5. Visitekaartje
NRC, 26 november 2010, C. Kammer. 

Academies leiden op tot 'artistieke persoonlijkheid’ maar kunstenaars zoeken ook naar maatschappelijke relevantie.
De No Academy koppelt kunstenaars aan instanties om samen problemen op te lossen.


Lees de BRON. Deze tekst sluit aan bij de context: sociaal tijdvak 1945-2010.

5.1 - Leg uit waarom de No-Academy geen gewone kunstopleiding is, en noem het belangrijkste thema van deze academie. Geef daarbij een aantal voorbeelden van kunstwerken/projecten.


5.2 - Hoe krijgt engagement vorm in het beschreven kunstproject van Domenique Himmelsbach de Vries?
Leg uit wat het project inhield dat hij in opdracht van woningbouwvereniging heeft gerealiseerd, en wat de mening van Ymere over dit project was.

5.3 - Waarom is het Rijkswaterschap geïnteresseerd in studenten van No-Academy?

5.4 - Welke maatschappelijke ontwikkelingen zijn van invloed geweest op het sociaal engagement van Domenique Himmelsbach de Vries?

5.5 - In hoeverre en op welke wijze slaagt Himmelsbach de Vries in zijn intenties?
__________________________________________

6. Kritisch geëngageerde kunstenaars? Die bestaan niet!

Deze tekst is in 2003 gepubliceerd in de bundel Nieuw Engagement, een uitgave in een serie van NAi Uitgevers waarin relevante maatschappelijke thema’s voor architectuur, stedenbouw, beeldende kunst en vormgeving worden besproken. Rutger Pontzen bespreekt verschillende fasen van (kritisch) geëngageerde kunst uit de (recente) geschiedenis. 

Lees de BRON. De tekst past in de context sociaal, tijdvak 1945-2010. Ook zijn er sterke relaties met de context utopie uit hetzelfde tijdvak.

6.1 - In deze tekst wordt gesteld dat kunstenaars van tegenwoordig hun engagement kunnen tonen doordat de positie van de kunst in de negentiende eeuw is veranderd. Voor die tijd zou dat niet mogelijk zijn geweest. Leg dit uit.

6.2 - Beschrijf in hoeverre er in het werk van de impressionisten sprake was van engagement.

6.3 - Leg uit waarom het engagement van kunstenaars na korte tijd vooral kritisch werd. Noem daarbij minstens drie voorbeelden.

6.4 - Sinds wanneer zien we in onze maatschappij het fenomeen van de geëngageerde kunstenaar? Verklaar het ontstaan van dit fenomeen.

6.5 - In het artikel spreekt men van een tweedeling in de kunst en dat deze sindsdien is gebleven. Sinds wanneer spreken we van een tweedeling? Schets kort het ontstaan ervan.

6.6 - In het artikel staat dat 150 jaar geleden het engagement van 'visuele burgerkunst' veranderde in kritisch engagement. Waar was 150 jaar geleden de betrokkenheid van de kunstenaar op gericht en hoe is dat nu in onze tijd?

6.7 - Waarom laten kunst en kritisch engagement zich niet verenigen volgens Pontzen? Om welke reden is ‘kritisch geëngageerde kunst’ een contradictio in terminus?

6.8 - Wat is het doel van geëngageerde kunst? 

6.9 - De schrijver, Rutger Pontzen, stelt dat kritisch engagement en kunst eigenlijk niet samengaan. Verklaar deze stelling.

6.10 - Volgens Pontzen slagen kritisch geengageerde kunstenaars niet in hun intenties om de wereld te veranderen. Waarom kan hij hun werk toch waarderen?

6.11 - In de introductie wordt aangegeven dat er vanuit deze tekst ook relaties gelegd kunnen worden met de context ‘sociaal’. Leg dit uit.
__________________________________________